Universitair Symfonisch Orkest – 3 april 2014

Wat: Lenteconcert van Universitair Symfonisch Orkest met soliste Anne Vandewalle
Waar: Pieter de Someraula, Leuven

Vier maand na hun Reisconcerten, stond het bijna zeventig koppen tellend USO opnieuw op het podium van de PDS. Een toegankelijk programma met Rossini, Rachmaninoff en Dvořák had verschillende mensen overtuigd. Voor we werden getrakteerd op al dat lekkers, kwam oud-vicerector van cultuur Mart Buekers de spotlight stelen om een zelfgeschreven gedicht voor te dragen. Bij momenten nogal zweverig, zette het alvast de toon voor een mooi concert.

De ouverture van Il Barbiere di Siviglia van Rossini deed tevens dienst als ‘ouverture’ van de avond. Het herkenbare deuntje (onder andere van de filmklassieker Sweeney Todd) was een publiekslieveling. Nochtans was het een (bijna letterlijke) valse start. De strijkers klonken bij momenten minder vol en vooral de solisten intoneerden jammer genoeg vaak te hoog of te laag. Cringeworthy. Gelukkig bleef het ritmisch strak, wat ook geen sinecure is, waren de talrijke versieringen perfect getimed en klonk het even bombastisch als gehoopt.

Het tweede pianoconcerto van Rachmaninoff was voor mij persoonlijk het meest geanticipeerde stuk van de avond. Ik hou van pianoconcerti, en zeker van Rachmaninoff. Toegegeven, het heeft niet dezelfde bravoure als het derde concerto, maar dit werk uit 1900 heeft alles om verliefd op te worden; nostalgie breed uitgesmeerd over alle delen, een boeiende afwisseling tussen piano en orkest, snelle trekjes en natuurlijk dat thema uit het tweede deel dat later schaamteloos gekopieerd werd in All by Myself van Eric Carmen en bij uitbreiding, Céline Dion. Het USO klonk in dit werk voller, strakker en wezenlijker. De breekbare pianoklanken van soliste Anne Vandewalle werd bij momenten opgeslorpt door het groot geweld van de muzikanten achter zich, maar dat mag soms ook wel in dit werk. Op verschillende momenten beoogt Rachmaninoff een soort ‘machtswissel’, waarbij de pianist grootmoedig een stapje opzij zet om fluit- en klarinetsolo’s een plaatsje in de spotlight te gunnen en een bescheiden begeleidingsrol op zich neemt. Vooral in het derde deel werd korte metten gemaakt met de valse nootjes van voordien. Er waren enkele gemiste inzetten, maar maestro Edmond Saveniers hield de teugels goed strak en zorgde dat het USO het concerto tot een goed einde bracht.

Na de pauze schotelden ze ons nog de Nieuwe Wereldsymfonie van Antonin Dvořák voor. Minder complex in emotie dan de achtste van Shostakovich van vorig semester, maar zonder twijfel ook geen gemakkelijk werk. Het USO had tevens de pauze goed benut door nog eens opnieuw te stemmen. De vier delen waren allemaal perfect afgewerkt, soms opwindend en overweldigend, dan weer breekbaar en intiem. Het begin van het tweede deel was zo gevoelig gebracht dat ik even vergat te knipperen. Mijn gezelschap zei dan weer: “Hé da’s precies Lord of the Rings.” Dus wel de moeite om eens op te zoeken. De eindpassage uit het laatste deel was zo imposant dat de PDS er te klein voor was.

Na de gewoonlijke lijst bedankingen verplichtte Edmond Saveniers ons om te blijven zitten – alsof we zouden weglopen in het midden van het concert?! – voor een laatste bisje. In zijn woorden: “Wie Leffe wil verdienen, moet zich eerst bewijzen bij het bisnummer!” En zo geschiedde.

Wie de andere universitaire ensembles nog graag in actie zou zien, kan op 30 april terecht voor het dubbelconcert van het UHO met zijn Gentse tegenhanger – weliswaar in Gent. Op 7 mei kunt u het lenteconcert van het Arenbergorkest gaan beluisteren, en een dagje later viert het LUK haar 45-jarig bestaan met een jubileumconcert in de Begijnhofkerk.

Door Claïs Lemmens

Dit artikel verscheen eerder op CLUB KULtuur.

Bookmark and Share

Er worden geen reacties toegelaten op dit artikel.